TER INLEIDING: Een onconventionele student, docent en publicist. Zien we het goed, dan was deze pastor naar omstandigheden globetrotter en honkvast, teamspeler en solist, organisator en improvisator. Dan was er nog de student en docent. Op ons verzoek stuurde hij de lijst van zijn studieuze, docerende en publicitaire activiteiten: indrukwekkend bewijs van zowel doelgerichte keuzes als wederzijdse bevruchting van praktijk en studie. Als student sociologie aan de UNESCO-faculteit is hij al direct opgevallen om zijn intellectuele kwaliteiten en praktische doortastendheid. We noemen zijn voornaamste werkzaamheden op het gebied van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Achtereenvolgens of overlappend was hij van 1970 tot 1997 assistent, onderzoeker, medewerker, docent of hoogleraar, steeds op het gebied van algemene sociologie, methodologie, sociaal onderzoek en sociaal-culturele wetenschappen. Hij was verbonden aan de Pauselijke Katholieke Universiteit in Santiago, de Staatsuniversiteit van Chili in de vestiging Antofagasta, de Universiteit van het Noorden in diezelfde stad, de Katholieke Universiteit in Tilburg, het Instituut voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek in Den Haag, de Vrije Universiteit van Amsterdam, de Nationale Technische Universiteit van Puno in Peru (waar hij een eredoctoraat ontving) en, alternerend, aan de Katholieke Universiteit van Bolivia in Cochabamba en de Nationale Universiteit San Simon in dezelfde stad. De aanloop van de publicatielijst verraadt de toekomstige onderzoeker en activist. Ze opent met een artikel van 1956 in het interne MSF-blad voor theologanten Nova et Vetera: Het begrip rechtvaardigheid in de socratische dialogen van Plato. Daarna volgt o.a. een artikel van 1966 in wat onder katholieken gemoedelijk een missieblaadje heette maar ondanks de wat belegen naam veel meer was, Bode van de Heilige Familie: De mijnwerkers van Maria Elena, over het barre werk van arbeiders in de salpetermijn van het woestijndorp Maria Elena in de omgeving van . . . jawel: Tocopilla! Sommige levens gaan als een pijl recht op hun doel af! Een jaar eerder had hij in diezelfde Bode ook al zo een naar de toekomst verwijzend artikel geschreven over het moeilijke leven van de vissers van Tocopilla. Vanaf 1971 tot 1996 verschijnen een kleine honderd meestal in het Spaans geschreven artikelen en twintig soms meerdelige boeken, waarvan enkele samen met andere auteurs. Vele gaan over de cultura Andina en ontwikkelingswerk, sociologisch, etnografisch, historisch en vaak vanuit pastoraal gezichtspunt. Tamelijk willekeurig volgen hier twee intrigerende titels, ook vandaag actueel: Auto-evaluatie bij ontwikkelingsprojecten. Een alternatieve visie (1983); Samen met prof. Tennekes van de VU: Priesters en Pelgrims: veranderende machtsconcentratie rond bedevaarten in Noord-Chili (1984).
HOE KOMT HIJ ERTOE? Hoe komt een enthousiaste en gedreven priester ertoe in een brief aan twee oud-collega’s zijn meer dan 45-jarige missionarisleven te typeren als 'mijn verdriet in Chili'? De priester is Joop van Kessel, missionaris, 75 jaar, vanaf zijn achttiende trouw lid van de Congregatie van de Missionarissen van de Heilige Familie (MSF). De twee voormalige medebroeders zijn Arie Akkermans, 86 jaar, en Karel Baerwaldt, 81 jaar. Na hun afscheid van MSF, in 1985 en 1974, hielden beiden als vrienden contact met elkaar en vroegere medebroeders. De Nederlandse provincie van de Congregatie vergemakkelijkte na een periode van wederzijdse 'gewenning' zulke contacten door voor oud-MSF’ers regelmatige berichtgeving te verzorgen en een jaarlijkse of tweejaarlijkse reünie te organiseren voor blijvers en uittreders. Een eindfase lijkt aangebroken. De Nederlandse afdeling van de Congregatie is nog net niet opgeheven. Zorgcentrum Zuiderhout in Teteringen biedt gastvrijheid aan geïndiceerden (wie kent de term niet?) van enkele ordes en congregaties: onder hen ook nogal wat laatste getrouwen van MSF. Vaker dan voorheen komen van daar overlijdensberichten. Op een begrafenis in Zuiderhout wordt de traditionele koffietafel na afloop geleidelijk een levendige mini-reünie. Niet alle MSF’ers zijn daar gehuisvest. Van Kessel bijvoorbeeld woont sinds ruim een jaar in Eindhoven. We namen ons voor op bezoek te gaan bij deze markante oud-collega wiens pastorale, wetenschappelijke en publicitaire activiteiten we op afstand altijd met grote belangstelling gevolgd hadden. Zou hij eindelijk in verdiende rust kunnen terugkijken op zijn missionarisverleden? Roerige en soms levensgevaarlijke Chileense jaren, toen hij met gevaar voor eigen leven als missionaris actief was in een turbulente omgeving. Zoveel wisten we al wel — en ook dat hij meer dan eens binnen de Congregatie reserves en weerstand had opgeroepen, maar even vriendelijk en loyaal als eigenzinnig en moedig voortgegaan was op de weg die hij vond te moeten gaan. Bij het maken van een afspraak bleek verdiende rust Van Kessel nog niet gegund. Hij was nog niet klaar met Chili in het speciaal voor hem door de Nederlandse provinciaal gehuurde comfortabele appartement, maar wilde graag een gesprek om in alle rust een en ander op een rijtje te zetten. Hier volgt na drie lange gesprekken de reconstructie van een missionarisleven, mede op basis van relevante correspondentie en een publicatielijst die hij ons later op verzoek stuurde. Het is Van Kessels verhaal, één kant van een veelzijdig verhaal, in de eerste plaats bestemd voor mede-MSF’ers. Met zijn instemming hebben we het in de ik-vorm samengevat: verantwoording van een markante apostolische carrière, vragend om aanvullingen van anderen, samen- en tegenspraak.
1. Tocopilla Op 30-jarige leeftijd werd ik in 1963 benoemd voor de missie en ruilde het leraarschap aan ons kleinseminarie voor late roepingen in het Limburgse Horst voor een werkkring in Chili. Tijdens de theologische opleiding in het toen nog gesloten theologicum van onze congregatie in Oudenbosch was ik samen met andere studiegenoten enthousiast geraakt voor optimistisch getoonzette vernieuwingen tegen-de-verdrukking-in binnen de Kerk. Denk aan de in 1954 door Pius XII verboden maar in de bewogen jaren '60 weer getolereerde Mission de France van priester-arbeiders. Groot was ook de invloed, o.a. op het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965), van de nouvelle theologie, met bekende namen als Karl Rahner, Hans Küng, Edward Schillebeeckx en een progressieve Joseph Ratzinger, de huidige door-dik-en-dun-orthodoxe Benedictus XVI. Zij zochten inspiratie in de evangelische boodschap en leverden forse kritiek op verstarde dogma’s, levensvreemde moraal en autoritair Romeins centralisme. Die ontwikkelingen spraken ons ook aan, omdat we uitstekende en modern denkende professoren hadden, die alles in een breder kerkhistorisch en theologisch kader plaatsten. In het land van de lange afstanden ging ik dus in 1964 samen met mijn zachtmoedige confrater Arie Hamel enthousiast en doortastend aan de slag in Tocopilla, 1400 km ten noorden van de hoofdstad Santiago waar ons Chileens provincialaat gevestigd is. In dit mijngebied was Tocopilla de grote havenstad met een machtige communistische partij en een communistische burgemeester. Onze congregatie droeg er zorg voor twee parochies: een in het centrum, waar gegoede burgerij en rijken domineerden, en een driemaal zo grote, waar vooral de arbeidersklasse en de arme bevolking woonden. In die volksparochie begonnen Arie en ik met traditioneel pastoraal werk, maar legden duidelijk het accent op wijkbezoek, zorg voor de jeugd en vooral ook voor de vele pelgrims, onder wie nogal wat Andes-lndianen. Vooral in de betere parochie keken sommige priesters en 'gewone' gelovigen nogal neer op wat ze als het bijgeloof van de katholieken daar in het woestijn- en bergachtige Noorden beschouwden met hun langdurige, uitbundige plechtigheden en primitieve dansfeesten rond beelden van Maria en de heiligen. Een kerkelijke plechtigheid is daar ook vandaag nog in vergelijking met de sobere, in de koloniale periode uit Spanje geïmporteerde Romeinse liturgie een compleet relidansfestival. En wonderen zijn er de wereld nog niet uit. Maar al binnen een jaar deden we afstand van clericale privileges en toog, die onnodig afstand schiepen, om onze solidariteit te tonen met armen en arbeiders. Arie werd trucker in de vleesindustrie, ik timmerman. Na de grote aardbeving van 1967 bouwde ik bijvoorbeeld mee aan noodhuisjes. In die periode kozen we met instemming van de bisschop ad experimentum formeel voor de status van priester-arbeider. In een meubelfabriekje verdiende ik 6 dollar per week. Het was een politiek spannende tijd in Latijns-Amerika met zijn verkeerde regimes, corruptie en uitbuiting van arbeiders en onderklasse. Het communistische kamp stond tegenover het kapitalistische. De VS zochten ter verdediging van hun politieke macht en financiële belangen steun bij het leger en de traditioneel machtige, anti-democratische militaire klasse in verschillende landen. Revoluties en militaire staatsgrepen wisselden elkaar af. In dit klimaat ontstond juist hier de bevrijdingstheologie, die in de evangelische boodschap naast het spirituele en sociale element ook een oproep tot politieke bevrijding van onderdrukkende structuren behelsde. Bekende bevrijdingstheologen waren Paulo Evaristo kardinaal Arns, Leonardo Boff, Gustavo Gutiérrez en bisschop Hélder Camara. Sommige aanhangers vonden in extreme situaties ook gewapende strijd verantwoord. De hele wereld zou in 1979 zien hoe paus Johannes Paulus II bij zijn ontvangst op het vliegveld van Nicaragua Gutiérrez ostentatief een uitbrander gaf. De Zuid-Amerikaanse bisschoppenconferentie van Medellin had intussen in 1968 wel begrip getoond voor deze stroming, wat tot enthousiaste reacties maar ook heftige protesten leidde en door Rome tenslotte veroordeeld is. Tegenstand bleef ons in Tocopilla niet bespaard. Er kwamen felle acties van middenstanders en leden van de Katholieke Actie in de rijke parochie, die klaagden bij de bisschop. We moesten in 1968 stoppen, wat ik ervoer als een noodlottige overwinning van de Kerk van de rijken. Ik belandde in een persoonlijke crisis en kreeg toestemming voor een vervroegde vakantie in Nederland om tot rust te komen en na te denken.
2. Santiago - Parijs – Antofagasta Nu leerde ik mijn talent en drijfveren beter kennen. Chili bleef me fascineren: ook daar voltrok zich, in de geest van Vaticanum II en van "Medellin" (1968), een aggiornamento, het bij de tijd brengen van de Kerk. Ik begreep dat behalve enthousiasme een grondig inzicht vereist was in de religieuze, culturele en (kerk)politieke achtergrond van de Chileense kerkprovincie in haar Zuid-Amerikaanse omgeving. Na terugkeer ging ik daarom grondig langs samenhangende lijnen te werk en begon een tweejarige postacademische studie ontwikkelingssociologie in Santiago aan het UNESCO-topinstituut voor Latijns-Amerikaanse studenten. Een beurs had ik gekregen door bemiddeling van een jonge medebroeder, de revolutionaire MSF-student Germán Cortés in Santiago. Priesters en zeker missionarissen weten hoe aanlokkelijk het is je te verliezen in pastoraal aantrekkelijke activiteiten en hoe moeilijk je door studie te verdiepen in historische, sociaal-culturele en godsdienstige achtergronden. Ik kon gelukkig theorie en praktijk slim combineren, want in de marxistisch georiënteerde faculteit waren studenten verplicht sociaal veldonderzoek te doen. Ik stond achter deze aanpak en ging trouw elke vier weken naar Tocopilla om de achtergrond van de rijke danscultuur van de Andes-lndianen te bestuderen. Natuurlijk ook om het contact met mijn mensen daar niet te verliezen. De cultura Andina in haar volle breedte, ook als slachtoffer van maatschappelijke, kerkelijke en politieke marginalisering, werd mijn blijvend thema. Ik wist wel dat ik me in riskant vaarwater begaf, want het werden steeds woeliger tijden waarbij vergeleken Europese studentenrellen van Parijs tot Amsterdam kinderspel waren. In 1970 werd de socialist Allende tot president gekozen. De officiële Kerk bleef afkerig van linkse kritiek en maatschappelijke vernieuwing, maar de theologie van de bevrijding, de sociologie en het meest nog de eigen confrontatie met sociaal onrecht en totaal ongelijke verdeling van bezit en banen verdiepten mijn inzicht. In 1970 zette ik de studie in Parijs voort en sloot haar af met de presentatie van het proefschrift Danseurs dans Ie Désert, in Chili beschouwd als een baanbrekend werk. Aansluitend kreeg ik in 1971 een aanstelling als docent sociale theorie aan de Sociologische Faculteit van de Nationale Universiteit te Antofagasta in het noorden van Chili. De politieke en maatschappelijke tegenstellingen groeiden tot extreme hoogte en ik vond, wetend dat mijn oversten en medebroeders het daar lang niet allemaal mee eens waren — voorzichtig, man: wees toch voorzichtig! dat ik een duidelijke stellingname niet mocht schuwen. Om niet door de Kerk uitgestoten te worden, werd ik dus sympathisant van de Movimiento de Izquerda Revolucionaria (MIR), de radicale beweging voor een linkse revolutie, door Allende zoveel mogelijk gematigd, maar toch. Vanuit Antofagasta kon ik weer actief bijdragen aan de organisatie van de Indiaanse bevolking in plaatselijke dansverenigingen. Deze clubs bevorderden heel effectief de maatschappelijke emancipatie met behoud van de eigen cultuur in haar volle, ook religieuze dimensie. Ik had het begin van dat proces vanaf 1965 in Tocopilla gestimuleerd en het breidde zich in het Chileense noorden - zes keer zo groot als Nederland - steeds meer uit tot zo’n 200 verenigingen met meer dan 10.000 leden. Ik werd assessor ecclesiástico, wat soms bij confraters die niets hadden met zulke 'folklore' , tot ironische bewondering leidde. Want een aalmoezenierschap in vakbond, verenigingsleven en verkennerij gaf toen toch wel status, ook in ons land. Deze organisatievorm breidde zich uit over Chili’s grenzen; de religieuze dansbeweging werd een belangrijk aandachtspunt in de Kerk van Chili: in die tijd beschouwden de bisschoppen en clerus deze vorm van volks-devotie en politiek bewustzijn als een gevaar en als een ongewenst syncretisme. Maatschappelijke spanningen stonden op uitbarsten, begreep ik als we in een lokale partijcommissie maandelijks de politieke situatie evalueerden. Cortés klom op tot tweede man in de partij en moest de Congregatie verlaten. De MIR werd een guerrillabeweging. Generaal Pinochet greep in 1973 de macht en Allende beroofde zich in de hopeloze strijd rond zijn paleis van het leven. Mijn situatie als sympathisant van de MIR werd precair. Ik was onmiddellijk op non-actief gegaan, maar om me heen vielen veel slachtoffers. De dansverenigingen kregen een vergaderverbod. Sociologen van de Universiteit waren zwaar verdacht en vielen als bladeren in de herfst. Het Nederlanderschap en de priesterstatus werden waarschijnlijk mijn redding. Op het nippertje kon ik na grondig onderzoek en veel spannende ondervragingen het land verlaten: om gezondheidsredenen zogenaamd. Dat was ook meer dan een uitvlucht, want de stress had me zwaar aangepakt. Cortés is binnen een jaar opgespoord en doodgemarteld. Zijn verminkte lijk werd op een nacht voor de deur van zijn moeder gegooid.
3. Pastoraat onder de Aymara-indianen Na die tweede en nu dramatischer 'mislukking' in Chili hield ik, terug in Nederland, zes maanden thuis rust om bij te komen. Mislukkingen vreten energie! Maar Chili bleef in beeld en zo mislukt was ik niet of in die periode van herstel openden zich nieuwe perspectieven. Ik ging in op de herhaalde uitnodiging van prof. J. Tennekes van de Vrije Universiteit in Amsterdam om docent te worden aan de Faculteit voor Niet-westerse Sociologie en Culturele Antropologie met een droomaanstelling van 1:2. Vier maanden colleges geven in Amsterdam en acht maanden ginds actie-onderzoek doen! En dat combineerde ik op eigen initiatief met ontwikkelingsprojecten en Andes-pastoraat. VU-studenten liepen stage in Tarapacá, mijn parochie- én studiegebied, terwijl een aantal van hen afhankelijk van het gekozen hoofdvak vier tot zes maanden voor hun afstuderen onder mijn begeleiding onderzoek deden. Deze pendeldienst werd pas in 1995 beëindigd toen ik op 61-jarige leeftijd 'met de VUT' ging. Tijdens dat tweede verblijf in ons land werd ik ook een van de initiatiefnemers voor de Stichting Hoogland-lndianen (SHI), die tot vandaag actief is (www.hooglandindianen.nl). Met deze Aymara-Indianen, een bevolkingsgroep van doodarme en zwaar gediscrimineerde 'halve heidenen', had ik al vanaf 1971, dus vóór mijn tweede 'verbanning' naar Nederland in Tocopilla contact gezocht en was ik sporadisch ook 'naar boven' getrokken om bij hun patroonsfeesten te assisteren. Sindsdien bemiddelde ik dus bij de verkoop en promotie van hun weefproducten op verkooptentoonstellingen, onder meer in Santiago maar ook hier in het Tropenmuseum en elders. Ze woonden op 4000 meter hoogte en meer, in bergdorpen als Coscaya, Sibaya, Lirima en Cultane: vier uitgestrekte, maar grotendeels verlaten parochies die dateren uit de tijd van de gedwongen kerstening door de Spaanse veroveraars in de zestiende eeuw. Mijn oude vriend Argimiro Alláez, missionaris van de Oblaten van Maria (OMI), liet zich ook inspireren door wat hier op gang kwam. We gingen uitdrukkelijk niet uit van het heidendom uitroeien (eradicare) en de Spaans-romeinse Kerk planten (plantare), maar van de inculturatie-theologie: Teologfa India genaamd, naar het voorbeeld van México en de CELAM-vergadering van Puebla (1980). Inculturatie betekent hier in feite: waardering voor de authentieke morele en religieuze waarden van de Indianen en deze juist beschermen en stimuleren als voorwaarden voor evangelie en pastoraat. We spraken dus ook over Andino-cristianos, zoals in Europa over Grieks-katholieken. De Hoogland-Indianen én de kerkelijke overheden waardeerden dit pastoraat. In 1980 brachten we in het bisdom Iquique al een enthousiast EPA-team (Equipo Pastoral Andino) bijeen: drie priesters, twee diakens, drie vrouwelijke religieuzen en enkele lekenhelpers. Onze activiteiten pasten perfect in de zich geleidelijk ontwikkelende en scherper geformuleerde Teología India. In datzelfde jaar 1980 stimuleerden ook de Latijns-Amerikaanse bisschoppen in Puebla (Mexico) tijdens hun derde gezamenlijke conferentie (CELAM) nadrukkelijk het geïncultureerde pastoraat onder de Indianen. En weer twaalf jaar later, in 1992, stelde de vierde CELAM-synode in Santo Domingo de Indiaanse visie op God, mens en wereld opnieuw voor als basis voor het Indianen-pastoraat. De bisschoppen noemden Moeder Aarde, Pachamama, zelfs la cara femenina de Dios, het vrouwelijke gelaat van God. Een waarachtig oecumenische opstelling! De Indiaanse wereldvisie, ethiek, religie en cultuur werden dus als basis voor pastoraat geaccepteerd. Zelf leerde ik in de loop van de jaren ook de bijbel te lezen met een Indiaanse bril en deed mee in de rijke Indiaanse herder- en landbouwrituelen ter ere van Pachamama - uit wie Jahweh in de bijbel Adam schiep! 4. IECTA Ook sinds 1992 werkten we - Argimiro en ik - aan een nieuwe stichting, een instituut voor de studie van de Indiaanse cultuur en techniek, ter bevordering van een integraal ontwikkelingsproces van de Hoogland-Indianen, zowel sociaal en economisch, als cultureel. religieus en politiek. Eén van de doelstellingen binnen het kader van een integraal ontwikkelingsproces was (en is nog steeds) de religie, en daarom: informatie, "feed-back" en ondersteuning geven aan het EPA. Vertrekpunt van dit instituut was een akkoord tussen de Nederlandse en de Chileense provinciale oversten van MSF en Bisschop Troncoso van Iquique. IECTA (Instituto para el Estudio de la Cultura y Tecnología Andina)werd een onafhankelijke instituut met een Chileense rechtspersoonlijkheid en een behoorlijk stichtingskapitaal, voornamelijk bijeengebracht door Nederlandse NGO's. Ook 'mijn' MSF droeg bij en op dit gebaar van solidariteit was ik best trots. Het bisdom van Iquique en de Congregaties MSF en OMI in Chili namen het constitutioneel beschermheerschap van IECTA op zich. De bisschop bood ons als huisvesting van IECTA een voormalig klooster voor onbepaalde tijd in bruikleen. In de jaren 1995-96-97 organiseerde IECTA voor Bisschop Troncoso het jaarlijks bisschoppelijk beraad van de Chileense, Boliviaanse en Peruaanse bisschoppen die Aymara-Hoogland-Indianen onder hun gelovigen tellen. We leverden voorstudies op thema’s als dodenrituelen, patroonsfeesten, mythologie en godsbeeld. Het instituut deed vooral antropologisch onderzoek, resulterend in een lange serie van boeken en andere publicaties. We leverden in het volgende decennium ook gastdocenten aan tal van regionale universiteiten: in Chili (Iquique, Arica, Antofagasta, Santiago en Valparaiso), in Bolivia (Cochabamba, Oruro), in Peru (Lima, Cuzco, Puno, Tacna) en Ecuador (Quito, Otavalo). Ook werden veel kleinere lokale Indiaanse ontwikkelingsprojecten begeleid.
5. De laatste crisis In 1975 keerde ik dus als vrijgevochten wetenschapper terug naar wat mijn land was geworden, maar nu ook een leeuwenkuil onder de rauwe dictatuur van Pinochet. En gelegitimeerd door de formele benoeming tot vicario ecónomo was ik tot 2004 pastoor van drie uitgestrekte parochies van Hoogland-Indianen in 64 deels praktisch uitgestorven dorpjes. Ik deed er natuurlijk actie-onderzoek en schreef daarover in 1980 een pil van 462 pagina’s, Holocausto al progresso. Los Aymaras de Tarapacá, tweemaal herdrukt en op Chileense universiteiten nog steeds als handboek gebruikt. De regio Tarapacá werd mijn thuishaven en ik woonde in de regionale hoofd- én bisschopsstad Iquique (bijna 300.000 inwoners). Dat wil zeggen: daar stond mijn huis. Want zo’n Andes-pastoraat is anders dan wat de gemiddelde priester in een Chileense parochie doet: echte 'missiereizen' van een week bijvoorbeeld en bij gebrek aan wegen regelmatig dagenlang te voet. Maar zwaar weer was in aantocht In 2002 werd bisschop Troncoso opgevolgd door bisschop Barros-Madrid en geleidelijk stak een straffe tegenwind op. In de geest van Opus Dei en het dogmatisme van paus Johannes-Paulus II verzette Mgr. Barros-Madrid zich geruisloos maar erg effectief tegen de teología India, de Indiaanse theologie en een cultuur-eigen Indianen-pastoraat. Het was vergelijkbaar met de reactionaire tegenkrachten die vijftien jaar eerder ook de Latijns-Amerikaanse theologie van de bevrijding effectief verdacht hadden gemaakt, gestigmatiseerd en tenslotte verboden. De nieuwe bisschop gaf andere, traditionele taken aan de leden van het EPA, zoals goedgekeurde kerkliederen zingen tijdens de Indiaanse patroonsfeesten en hij "corrigeerde" onze aangepaste liturgie rond de feesten. Hij heeft in woord of geschrift nooit het woord inculturatie gebruikt. Zijn refrein was: "In Chili hebben we maar één Kerk". Liturgie en preek van zijn kathedraal waren model van die Kerk, ook voor de Indiaanse gemeenschap. Verdachte theologie, verdacht pastoraat Van meet af aan zag de bisschop mij als een gevaar voor de Kerk en de orthodoxie. In 2003 werd me daarom een diaken in de San Lorenzo-parochie van Tarapacá toegewezen. Gelden van de Duitse NGO Misereor voor de bouw van mijn pastorie-annex-hospitium kwamen niet meer door: ze werden elders besteed. Een inbraak in de kerk werd een nieuwe aanleiding om me onzorgvuldigheid te verwijten. Al dit wantrouwen deed me in juli 2004 besluiten ontslag te vragen van mijn administratieve functie als pastoor van Tarapacá. Ik bood aan — elk nadeel hep se voordeel - me alleen nog maar aan het gewone pastoraat, de zielzorg onder Indianen, te wijden, zoals ik dat gedaan had vanaf mijn benoeming als pastoor van de Indianenparochie. Maar dat was niet genoeg: ik werd ontheven van de administratieve functie, maar kreeg ook een verbod nog in de parochie te komen of elders in het diocees pastorale activiteiten te verrichten. Tevens werd, zonder dat ik daarover zelfs maar geïnformeerd werd, onze provinciale overste onder druk gezet om me terug te trekken uit het pastoraat in het bisdom. Monseigneur liet ook bestuur, medewerkers, publicaties en activiteiten van IECTA screenen op hun orthodoxie en betrouwbaarheid. Uit voorzorg had ik gelukkig al eerder de Nederlandse provinciaal overste - pater Frans van de Wiel een "imprimatur' gevraagd voor mijn boek De katholieke Kerk en de Aymara's van Tarapacá'.
6. Het rampjaar 2004 De strijd werd gevoerd in de vorm van een soort inquisitie-onderzoek tegen mijn persoon (dus heimelijk), naar het model van Romeinse Curie en volgens de praktijk van Opus Dei. De beschuldigde weet niet dat een onderzoek loopt, kan zich dus niet verdedigen; aanklager tevens rechter is de bisschop, de uitspraak - veroordeling of straf - wordt niet bekend gemaakt, maar uitgevoerd en toegepast via een autonoom decreet. Uit gelekte getuigenissen bleek dat ik beschuldigd werd jarenlang kerkgelden onttrokken te hebben uit de Indianenparochie om die te gebruiken voor het onderhouden van een relatie — en nog een homoseksuele ook. Als tegenprestatie voor het valse getuigenis had de bisschop bovendien geld aan de getuige aangeboden voor die beschuldiging. (In feite werden alle kerkgelden sinds jaar en dag geïnd en beheerd door een trouwe, loyale en deskundige lokale penningmeester). Een poging dus tot corruptie en valse getuigenverklaring. Die provinciaal overste van MSF, Padre Pedro, werd opgeroepen en officieel op de hoogte gesteld van het geheime vonnis: een verbod van alle pastorale activiteit door de schuldige, die werd teruggegeven aan zijn congregatie, welke herstelbetaling moest leveren voor de kerkschulden van de parochie. Dat laatste heb ik later kunnen verhinderen. Padre Pedro was een jonge Chileen die geen enkele ervaring had met dergelijke problemen. Net als zijn Poolse secretaris en latere opvolger pater Burzawa stemde hij direct in met het bisschoppelijk besluit, zonder eerst zelf nadere informatie in te winnen of mij zelfs maar te horen Ze waren zelfs bereid de schuld uit te keren, waarmee ik mijn parochie zou hebben opgezadeld. Later kon ik gelukkig zelf mijn overste inlichten over de feiten, zodat de "herstelbetalingen" niet doorgingen. Feitelijk was ik dus getroffen door een diocesaan "interdict". Sinds 2005 assisteerde ik feitelijk weer in de parochie van Tocopilla, waar ik in 1964 begonnen was. Tocopilla ligt buiten het diocees van Iquique. Vertrek van IECTA naar AricaOok IECTA moest het ontgelden. Al na een jaar - in 2002 — nam bisschop Barros-Madrid de helft van IECTA's behuizing weer in gebruik en logeerde er een devotionele vrouwengroep van zijn voorkeur. We moesten de bibliotheek onderbrengen op de campus van de Universidad Bolivariana, een lokale universiteit. Nog een jaar later werd IECTA, compleet met kantoor, archief, vergader- en onderwijsruimte, op straat gezet. Op basis van een overeenkomst vond IECTA sinds 2008 gelukkig een vast onderkomen op de Campus van de Universiteit van Tarapacá in Arica (gelegen buiten het bisdom Iquique). Maar toen bleek dat de bisschop de opheffing van IECTA had beoogd om zich namelijk het stichtingskapitaal (o.a. in de vorm van huurinkomsten van enkele appartementen) en de bezittingen (bibliotheek en archief) toe te eigenen. Hij interpreteerde het beschermheerschap van het bisdom over IECTA als een kerkelijke eigendomsrecht. Het voorgenomen vertrek van de bibliotheek naar een buiten het diocees gelegen campus werd toen materie van een gerechtelijk proces, dat het bisdom natuurlijk verloor. Later, bij mijn vertrek in mei 2009 zou ik, na 35 jaar trouwe, en algemeen gewaardeerde, dienst als pastoor in zijn diocees, ook geen audiëntie krijgen voor een afscheidsgesprek. Dat heeft me meer dan een buitenstaander misschien zou denken, diep gekwetst. Hij liet weten geen tijd te vinden en reageerde ook niet meer, zelfs niet met een bericht van ontvangst, op de uitvoerige afscheidsbrief die ik stuurde, al was het maar om voor mezelf dit voor mij definitieve slot van een missiepastoraat schriftelijk te markeren. Aan die brief had ik met veel zorg gewerkt en ik had een rancuneuze of boze toon vermeden.
7. In het licht van de Heilige Geest De achtervolging hield niet op. Pater Burzawa was in 2008 provinciaal overste van MSF geworden. Als vicaris van de kardinaal van Santiago was hij vanzelf ook een "collega" van Mgr. Barros-Madrid. Die bleef bij hem aandringen dat Van Kessel zou verdwijnen uit Iquique en uit Chili. Het gevolg was dat ik op 30 April 2008, totaal onverwacht en zonder voorafgaand gesprek, een decreet ontving van provinciaal Burzawa, waarin hij alle persoonlijke en materiële steun van de Congregatie aan IECTA introk, in strijd met het ook wettelijk vastgelegde beschermheerschap. Tevens verleende hij mij "verlof" om op eigen verantwoording verder te gaan met IECTA. Dit zogenaamde algeheel verlof betekende in feite een soort verbanning en een vorm van exclaustratie. De contacten met de "rebel" werden gestaakt: Ik ontving niet meer de maandelijkse Communicanda van de Congregatie en op mijn correspondentie over de praktische en juridische gevolgen van het decreet reageerde hij niet. Korte tijd later drong hij er echter weer wel op aan om liever terug te gaan naar Nederland, want "dat is beter voor je gezondheid, beter voor de Congregatie en beter voor Chili". Tenslotte weigerde hij in 2010 de eigendomsrechten van de appartementen die hij als overste in beheer had voor IECTA, aan het instituut over te dragen. Als grond voor dit besluit, "genomen in het licht van de Heilige Geest en na overleg met het kapittel" , gaf hij aan dat de bisschop van Iquique erop tegen was. In dit licht van de Heilige Geest vond mijn gedwongen repatriëring naar Nederland plaats, mei 2010. Natuurlijk was ik diep teleurgesteld in deze overste, die loyaliteit met de hiërarchie verkoos boven die met een medebroeder. Ik verwijt mezelf veel te lang, ja, zelfs tot daags voor mijn vertrek uit Chili toen pater Burzawa me in overeenstemming met de wens van de bisschop de eigendommen van IECTA niet aan de Stichting te zullen overdragen, naïef vertrouwd te hebben op de loyaliteit van mijn religieuze overste. Toen bleek dat deze werkte met een dubbele agenda is dat vertrouwen diep, om niet te zeggen onherstelbaar beschaamd. Het heeft me meer geraakt dan het jarenlange conflict met een bisschop en diens acties om me te elimineren, waarvan ik een kwalificatie aan anderen overlaat. 8. TenslotteIk wil tenslotte nog opmerken, dat 'mijn goede naam' ook van belang is om het blijvend resultaat van mijn apostolaat te garanderen. Men kent de naam JUAN VAN KESSEL in Chili en in de overige Andes-landen: Bolivia, Peru, Ecuador. Zeer veel mensen van hoog tot laag, studenten en intellectuelen, beluisteren daarin een hoopvolle en inspirerende boodschap. Denk aan IECTA, waarmee die naam als oprichter en publicist blijvend verbonden is. Ook de Nederlandse provincie, die me eerder heeft geholpen en gestimuleerd, mag trots zijn om wat ik tot stand gebracht heb — in mijn stijl en met mijn tekorten, dat is duidelijk, maar toch. Daarom mag ik rekenen op actieve steun langs zijde van de Nederlandse provincie, die decennialang haar missionarissen naar Chili zond om onder leiding van het Chileens episcopaat de Kerk te dienen. Bovendien heeft zij statutair het beschermheerschap over IECTA op zich genomen, financieel ook in het project geïnvesteerd en hulpinstanties in Nederland en Duitsland bereid gevonden tot financiële hulp. -----
EPILOOG Bovenstaande door ons opgetekende samenvatting van enkele lange gesprekken is geen geheim document, dat u als lezer tegen de bedoeling onder ogen kwam. (…) Ze wil bijdragen aan informatie en opening van zaken voor MSF en MSF’ers hier en elders. Van Kessels lange carrière in Chili verdient, zoals die van zoveel collega-missionarissen, aandacht én reacties. (…) Zijn interviewers sluiten zich bij deze verwachting aan: het markante levenswerk van een missionaris verdient aanvulling, correctie, in- of tegenspraak en discussie om des te vruchtbaarder te kunnen doorwerken, ginds en hier. Karel Baerwaldt, mede namens Arie Akkermans.